aangeschoten

Dutch

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈaːn.ɣəˌsxoː.tə(n)/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: aan‧ge‧scho‧ten

Adjective

aangeschoten (comparative aangeschotener, superlative aangeschotenst)

1. tipsy, squiffy

Inflection

Declension of aangeschoten
uninflected	aangeschoten
inflected	aangeschoten
comparative	aangeschotener
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		aangeschoten	aangeschotener	het aangeschotenst het aangeschotenste
indefinite	m./f. sing.	aangeschoten	aangeschotener	aangeschotenste
	n. sing.	aangeschoten	aangeschotener	aangeschotenste
	plural	aangeschoten	aangeschotener	aangeschotenste
definite		aangeschoten	aangeschotener	aangeschotenste
partitive		aangeschotens	aangeschoteners	—

Participle

aangeschoten

1. past participle of aanschieten

Inflection

Declension of aangeschoten
uninflected	aangeschoten
inflected	aangeschoten
		positive
predicative/adverbial		aangeschoten
indefinite	m./f. sing.	aangeschoten
	n. sing.	aangeschoten
	plural	aangeschoten
definite		aangeschoten
partitive		aangeschotens